G

==

G Genept voltooid deelwoord van het werkwoord neppen (nepte, heeft genept), dat is afgeleid van nep (Bargoens voor bedrog, daterend uit 1927)

1) bedrogen, misleid, afgezet

==

De middagzon loerde over de top van de vuurtoren heen en wierp een brede schaduw over de ene helft van het wachtershuis. Abigail reed de grindoprit op en parkeerde bewust buiten het bereik van de schaduw. Ze leunde op het stuur en keek langs de vuurtoren omhoog. De ooit prachtige aanblik die zich in Pauls hart gegrift had, was ernstig in verval geraakt. Dat maakte Abigail erg triest.

Ze laadde de auto uit, zette de zware boodschappentassen op de vloer en legde het schone wasgoed op een deel van de tafel dat ze eerst met haar mouw afstofte. Ze dacht opeens weer aan het gesprek met Merle. Abigail stopte en keek de woonkamer rond om te zien of er iets veranderd was.

Alles was zoals zij het had achtergelaten.

‘Wat had je dan verwacht? Een spook in een wit laken?’

Ze wist niet goed wat ze kon verwachten. Dat was juist wat haar dwarszat.

Hoewel de koelkast schoongemaakt moest worden, moest Abigail nu het eten erin zetten voor het zou bederven. De droge etenswaren konden wel wachten tot ze de kastplanken had schoongeveegd. Ze zette haar arsenaal aan schoonmaakmiddelen op het aanrecht en zei: ‘Dit wordt een verandering ten goede.’

Verandering maakte deel uit van het leven en van de taal. Abigails voorgangers op het gebied van de lexicografie hadden overbodige letters uit het Amerikaanse woordenboek, zoals de u in honour en de archaïsche k in musick, verwijderd uit naam van bruikbaarheid, efficiëntie en esthetica. Haar doel die dag was bij lange na niet zo grootmoedig aldaar bruikbaarheid, efficiëntie en esthetica ook haar voornaamste doelstellingen waren.

Het klusje van de kastladen en -planken zou relatief eenvoudig zijn, maar het schoonmaken van de zeer oude apparatuur werd beslist slopend. Abigail zag vooral op tegen het fornuis. Ze had er niet aan gedacht een magnetron mee te brengen, en daar had ze spijt van. Dat zou een hoop problemen hebben opgelost. De enige elektrische apparatuur die ze had ingepakt was een kleine combinatie van radio en cd-speler, een gedateerd model dat ze uit de garage van haar ouders had meegenomen.

‘Wat muziek maakt het werk misschien prettiger,’ zei ze, en ze haalde de radio uit een van de dozen in de woonkamer.

Hoe Abigail ook met de antenne draaide, ze kreeg alleen maar statische ruis, dus haalde ze een klassieke cd uit haar koffer en stopte die erin. Toen het huis zich vulde met de warme melodie van een vioolconcert, trok ze haar nieuwe rubberen handschoenen aan en liep ze op de kasten af alsof ze van plan was iemand een tand te gaan uittrekken.

‘Maak je geen zorgen. Dit doet heus geen pijn.’

Dankzij de muziek vorderde het werk weliswaar sneller, maar het karwei werd er niet minder smerig door. Abigail schatte dat de keuken al geen goede poetsbeurt had gehad sinds de laatste vuurtorenwachter was vertrokken.

‘Twintig jaar. Veel te lang geleden.’

Ze haalde de planken leeg, waarbij een hoop vuiligheid op het aanrecht viel, en bekeek de inhoud: gebarsten borden, vervormde plastic bekers en beschadigd kookgerei.

‘Je kunt gerust stellen dat je niet klaar bent om een etentje te geven.’

De cd sloeg over terwijl ze dat zei. Abigail wilde net de cd-speler controleren toen Merles verhaal over Wesley Jasper haar weer te binnen schoot.

Het is niets, hield ze zich voor.

Het concert begon opnieuw en ze ging verder met het schoonboenen van de kastjes. Daarna kwamen de koelkast, waarin schimmel in allerlei kleuren zijn intrek had genomen, en de diepvries, die vanbinnen met een centimeters dikke ijslaag bedekt was. Ten slotte moest ze met het fornuis aan de slag. Vergeleken met de rest werd dat slechts vluchtig schoongemaakt. Zelfs het aanraken van de knoppen maakte Abigail al nerveus. Ze besloot zich in plaats daarvan te concentreren op het aanrechtblad en de wand erachter.

‘Deze hele keuken kan wel een likje verf gebruiken,’ mijmerde ze. ‘En dat behang moet echt weg.’

De cd sloeg weer over en de violen zwegen midden in een nummer. Abigail slikte moeizaam en wachtte. Na enkele seconden begon de muziek opnieuw.

Zie je wel. Het is niets.

Met hernieuwde moed trok ze aan het behang, dat gehoorzaam loskwam.

‘Zie je, het papier is versleten. De lijm is helemaal op. Als ik dit eraf haal en er nieuwe verf op zet, zal dat een hele verbetering zijn.’

Dat was deels een constatering, deels een voorstel. Ze bereidde zich erop voor dat de cd weer zou overslaan. Dat gebeurde niet.

Je loopt te ijlen van de honger. Zo erg dat je overlegt over schilderwerk met een spook waar je niet in gelooft.

Abigail had sinds die ochtend in het eetcafé, toen ze haar eten nauwelijks had aangeraakt, niets meer gegeten. Ze waste een bord af en maakte een boterham voor zichzelf. Kalkoen, tomaten en mayonaise waren nauwelijks haute cuisine te noemen, maar het feit dat de boterham een makkie zou zijn voor haar verbrande smaakpapillen deed haar bijna watertanden.

Doordat ze het serviesgoed op de eettafel had gezet om de kastjes te kunnen schoonmaken, moest ze nu een gedeelte afruimen zodat ze plaats had om te eten. Toen ze op de enige stoel ging zitten die er niet uitzag alsof hij in elkaar zou zakken, blies het kussen een stoot lucht uit alsof ze op een scheetkussen was gaan zitten.

‘Heel plezierig.’

Haar tong deed nog steeds pijn van de gloeiendhete koffie. Ze was te uitgehongerd om zich er iets van aan te trekken. Sinds de brand had ze alleen nog gegeten omdat ze moest en omdat haar ouders haar ertoe dwongen. Als zij niet steeds maaltijden voor haar neus hadden gezet, zou Abigail helemaal zijn vergeten te eten. Voedsel leek niet langer noodzakelijk. Ze voelde zich constant vol, overladen met gevoelens waar niemand naar zou hunkeren.

Toen ze klaar was met eten, ging Abigail verder waar ze gebleven was. In plaats van de droge etenswaren in de kastjes te ruimen, zette ze die samen met het serviesgoed op de tafel. Waarom zou ze inruimen als ze toch ging schilderen, redeneerde ze.

Abigail vond het vreselijk de woonkamer zo achter te laten, vol met dozen en boodschappentassen, de meubels vol met spullen uit de keuken, maar als ze dit wilde doen, moest ze het nu meteen doen. Ze begon met het behang op plekken waar dat al wat had losgelaten. Het blauw met witte bloemetjesdessin mocht dan iets landelijks-aparts hebben gehad toen het behang werd aangebracht, maar nu scheen de gelige lijm erdoorheen, wat de witte gedeelten iets ziekelijks gaf en bijdroeg aan het idee dat de keuken permanent smerig was.

Au revoir, bloemetjesbehang.’

Niet elke baan liet zich gewillig verwijderen. Abigail pulkte aan losse hoekjes tot ze allebei haar duimnagels had gebroken. Gedwongen een botermesje te gebruiken voor de hardnekkige stukken en om de lijmresten van de muur te verwijderen, verdubbelde ze haar inspanning. Wolken stof en papierflinters dreven in de zonnestralen die door de keukenramen naar binnen schenen.

Terwijl de middag verstreek, betrapte Abigail zich erop dat ze op het haperen van de cd wachtte, maar de muziek speelde ononderbroken door. Ze begon mee te neuriën met de vrolijke vioolmuziek. Paul had de voorkeur gegeven aan cellomuziek. Ze hadden er vaak over gediscussieerd waar ze in de auto naar zouden luisteren, over verschillende symfonieën gesproken en de verdiensten van de snaarinstrumenten vergeleken alsof ze het over politiek hadden. Volgens Paul beroerde de cello met zijn volle, sonore klank de ziel. Abigail gaf de voorkeur aan het luchtigere, hogere bereik van de viool. De lage tenor van de cello was te melancholiek naar haar smaak, lang voordat ze zelfs maar wist hoe echte melancholie aanvoelde.

De stapel behangselpapier aan haar voeten groeide, haar kleren waren bespikkeld met plaksel en haar vingertoppen waren enigszins blauw verkleurd door de korenbloemen op het behang. Uiteindelijk brak het botermesje onder de druk van haar aanval op het verkalkte behangplaksel. Te laat realiseerde Abigail zich dat ze als huurder misschien helemaal het recht niet had om het behang te verwijderen. De vuurtoren was niet haar eigendom.

‘Goed gedaan. Sterke binnenkomer.’

Wat gebeurd was, was gebeurd en niemand – zelfs Lottie niet – kon betwisten dat de keuken ruimer leek zonder het gedateerde behang, wat gezien de afmetingen een hele prestatie was. Abigail beschouwde het als een overwinning. Ze pauzeerde even om de ramen open te doen en wat frisse lucht binnen te laten. De bries leek de papierdunne gordijnen op de maat van de muziek te bewegen. In de kanten randjes had zich stof verzameld, wat ze er niet mooier op maakte.

‘Jullie gaan er ook af,’ kondigde Abigail aan en ze trok de gordijnroede los. Toen hoorde ze een bons.

Dat waren de gordijnen. Nee, zo dichtbij was het niet. Was het boven? Rustig aan. Je overdrijft.

Abigail haalde het andere stel gordijnen weg om te kijken of het nog een keer zou gebeuren. De violen speelden door en verder hoorde ze niets.

‘Je raakt de kluts kwijt, Abby.’

Ja, je raakt beslist de kluts kwijt als je jezelf ‘Abby’ gaat noemen.

Na haar werk in de keuken leek het wel of die geplunderd was. Lege laden hingen open. De kastdeurtjes stonden wagenwijd open en de planken waren leeg. Het belangrijkste was echter dat alles nu schoon was. Abigail had het vet van jaren van de apparaten geschrobd en het vuil van decennia uit de spoelbak geschuurd. Als ze door de scheef hangende kastplanken en het ontwrichte aanrechtblad heen keek, kon ze zich voorstellen hoe de keuken ooit was geweest: gezellig, huiselijk. Misschien kon hij weer zo worden.

==

De grote slaapkamer was het volgende punt op Abigails agenda. Ze legde de frisgewassen handdoeken en lakens op de schommelstoel en bereidde zich voor om het bed op te maken. Nu het matras kaal was, viel de kuil in het midden extra op.

‘Misschien is de andere kant minder... hol.’

Het vergde spierkracht om het matras om te draaien. Het was een dood gewicht, dat even wankelde en toen op de boxspring terugviel, waardoor een stuk papier op de grond dwarrelde en een flinke stofwolk de kamer in stoof.

‘Sommige mensen bewaren geld onder hun matras. Of vieze boekjes. En dit is...’ Abigail bukte om het te controleren. ‘Een krantenartikel.’

Het krantenknipsel was geelbruin van ouderdom en was niet uitgescheurd, maar netjes recht uitgeknipt. De vetgedrukte kop luidde: bishop’s mistress gezonken, gehele bemanning omgekomen.

Voordat Abigail verder kon lezen, kreeg ze een zware hoestaanval doordat het stof op haar gevoelige keel sloeg. Ze legde het artikel op het nachtkastje en ging naar de badkamer om wat water te drinken. Na een slok uit de kraan was ze weer in orde, zij het wat beverig.

‘Ik heb nog een krantenkop voor je: vrouw verstikt door stof tijdens schoonmaken.’

Abigail legde de schone lakens op het bed en de naar wasverzachter geurende sprei erover, die mooier was dan hij aanvankelijk had geleken. Hij was handgemaakt van vierkanten blauwe en gele stof en was door de jaren heen soepel geworden. Iemand had er met hart en ziel aan gewerkt. Daar had Abigail bewondering voor.

Ze haalde de dweil en de emmer die ze had gekocht naar boven en dweilde de slaapkamervloer. De houten planken hadden een heel andere kleur toen de laag vuil eraf was.

‘Van mahonie naar esdoorn-honing. Nogal ontstellend. Maar ook nogal indrukwekkend.’

Het water in de emmer werd snel donkerder. Ze moest het vele malen verversen voor de vloer schoon genoemd kon worden. Het nachtkastje noch het dressoir veranderden zo van kleur als de vloer, maar beide knapten behoorlijk op van een was-en-poetsbeurt. Toen ze de laden van het dressoir had uitgestoft, begon Abigail haar kleren uit te pakken.

De kleerkast was naar moderne maatstaven minuscuul. De koelkast in de keuken was nog groter. Vijf houten hangertjes aan een haak vormden het hanggedeelte van de kast.

‘Die meneer Jasper was kennelijk niet erg modebewust.’

Geen van Abigails kleren had de brand overleefd, dus had haar moeder bij postorderbedrijven een geheel nieuwe garderobe voor haar besteld toen Abigail in het ziekenhuis lag te herstellen. Het was een vriendelijk gebaar van haar moeder, bedoeld om ervoor te zorgen dat Abigail zich daar niet ook nog eens druk over hoefde te maken. Toen Abigail echter de topjes in de kast hing en de spijkerbroeken en katoenen broeken in het dressoir legde, had ze sterk het gevoel dat ze de verkeerde koffer van de bagageband op het vliegveld had gepakt. Dit waren de kleren van een vreemde. De halslijn van de topjes was te hoog, de mouwen waren te lang en de broeken hadden te veel plooien. Zelfs iemand die haar zo na stond als haar moeder wist niet precies wat Abigail zou willen hebben. Soms wist Abigail het zelf ook niet.

Ze voelde een steek van verlangen nu ze voor de kast stond. Ze miste haar oude kleren. De zijden blouses en wollen designerpantalons die ze door de jaren heen had vergaard, waren niet bepaald haute couture, maar betekenden veel voor haar. Of ze nou ergens advies moest gaan geven of naar een congres over lexicografie ging, ze droeg een tweed rok en getailleerde blouse. Van haar salaris was er moeilijk aan kleding van hoge kwaliteit te komen, dus doorzocht Abigail altijd nauwgezet de rekken met koopjes. Soms leverde haar volharding iets op, zoals die keer dat ze in de uitverkoop een echte kasjmiersweater had gevonden voor veertig dollar. Het was een heerlijk zachte coltrui in een tint bordeauxrood die haar altijd complimentjes opleverde. Abigail stelde zich de sweater voor terwijl die in haar vroegere kleerkast vlam vatte en in flarden van het hangertje viel. Met een zucht streek ze over de collectie gebreide katoenen truien en wijde broeken, en legde ze zich erbij neer dat ze nu de nieuwe Abby was.

Ze zette de ramen open om de slaapkamer te luchten, die er ondanks de afschuwelijke groene verf en de vergeelde polyester gordijnen beter uitzag.

‘Het is een begin,’ zei Abigail bij zichzelf toen ze de laatste emmer vuil water ging weggieten. Het krantenartikel op het nachtkastje was ze helemaal vergeten.

==

De zon ging onder, de temperatuur daalde en het vioolkwartet speelde voor de zoveelste keer hetzelfde concert. Abigail zette de cd-speler uit. De muziek vervloog meteen en het was of die de warmte meenam. Als ze niet wilde bevriezen, zou ze een vuur moeten aansteken.

Abigail had niet nog meer brandhout nodig. Het haardrooster lag al vol, maar de gang naar het schuurtje om meer hout te halen betekende even uitstel van het proces waar ze tegenop zag. Terwijl ze door het hoge gras ploeterde, dacht Abigail aan wat Merle Braithwaite haar had verteld.

‘Waarom heb je het gras niet gemaaid als je het zo belangrijk vond om meneer Hoe-heet-hij-ook-weer tevreden te houden? Nou? Hoe zit dat?’

Ze koos ervoor niet te blijven piekeren over wat Merle die morgen had gezegd. Zichzelf afleiden met huishoudelijk werk was een bewuste maatregel geweest. Waar ze geen afleiding voor kon zoeken was de dreiging weer een nacht in de bittere kou te moeten doorbrengen. Abigail maakte het schuurtje open en de scharnieren kreunden.

‘Trek maar een nummertje. Je bent hier niet het enige dat gesmeerd moet worden.’

Het brandhout bestond uit gekwarteerde stammen, waardoor één kant erg scherp was. Haar onderarmen hadden het zwaar te verduren toen ze de houtblokken erop stapelde.

‘Er moet een gemakkelijkere, minder pijnlijke manier zijn om dit te doen.’

Terwijl ze naar iets zocht om het hout in naar binnen te dragen, zag Abigail een zaklamp achter een aantal kerosinelantaarns staan. Omdat de bedrading van het huis zo onbetrouwbaar was, zou een zaklamp weleens van pas kunnen komen. Ze strekte haar arm ernaar uit, maar verstoorde daardoor het wankele evenwicht van de houtblokken, die op de grond vielen.

‘Dit verloopt voorspoedig.’

Nu ze haar handen vrij had, knipte Abigail de zaklamp aan. Niets. Ze schudde ermee.

‘Ik zal behalve verf, rollers, schuurpapier enzovoort ook maar batterijen op mijn boodschappenlijstje zetten.’

Ze zocht in het schuurtje naar schilderattributen. De kwasten die ze vond waren keihard, de haren verstijfd door verf. Ze moest beslist terug naar Merles winkel.

‘Dat wordt leuk.’

Met de zaklamp en de houtblokken in haar armen schopte Abigail de deur dicht, maar ze deed hem niet op slot.

‘Tijd om een vuurtje te maken.’

Met het hout op het ovenrooster en een lucifer gebruiksklaar realiseerde Abigail zich dat ze nog steeds geen aanmaakhout had. Lotties brochure lag ergens tussen de rommel en ze had geen schrijfblok of ander papier, afgezien van haar chequeboekje en cheques. En het krantenartikel dat onder het matras had gelegen, natuurlijk, maar Abigail wilde dat niet aansteken. Het artikel had al te veel jaren overleefd om een dergelijk lot te ondergaan. Papieren handdoekjes had ze echter genoeg.

Ze verzette zich tegen haar angst en streek de lucifer aan. Abigail probeerde naar de vlam te blijven staren, maar kon het niet en gooide de lucifer in de haard. De handdoekjes vatten eerst vlam en daarna ook het hout.

‘De eerste keer is altijd het moeilijkst,’ hield ze zich voor.

Abigail was zich er echter heel goed van bewust dat het voor haar altijd moeilijk zou blijven om een vuur aan te steken. Ze huiverde van de kou én van de gedachte dat ze dit voortaan misschien elke dag zou moeten doen.

Omdat er geen haardscherm was, bleef ze de wacht houden bij de haard. Ze dacht na over het feit dat het woord ‘vuur’ bijna zo oud was als wat het vertegenwoordigde. Het gebruik van het woord overspande de millennia. De Grieken noemden het ‘pyr’. In het Oud-Engels heette het ‘fyr’ en in Oud-Hoog-Duits ‘fiur’. Vuur was van essentieel belang voor het leven en dus voor de taal. Dat gold ook voor de angst voor vuur. Abigails angsten waren gerechtvaardigd. Ze had er recht op.

‘Misschien wen je hier ooit aan,’ zei ze. ‘Waarschijnlijk niet.’

==

De avond kroop over de kustlijn terwijl Abigail de dozen met boeken uitzocht die op de vloer van de woonkamer verspreid stonden. Het werd hoog tijd dat ze er boven in de werkkamer een plekje voor zocht. Ze temperde het vuur met een paar mokken water en pakte een doos. De trap slaakte bij elke stap een onwelluidend gekraak.

‘Ja, ja. Ik hoor je wel.’

Boven was het aardedonker. Abigail deed snel alle lampen aan – de plafondlamp in de werkkamer, het peertje in de badkamer en de lamp in de slaapkamer. Toen die eenmaal brandden, kon Abigail opgelucht ademhalen en zich op het uitpakken concentreren.

Nadat ze diverse malen de trap op en af was gelopen, stond de werkkamer helemaal vol. Er bevonden zich nu stapels dozen op het bureautje, op het bed en op de vloer. De boeken inruimen was een taak waar Abigail zich op verheugde. Ze inpakken was een gehaast proces geweest, waarbij ze zich niet om enige volgorde had bekommerd, dus was het alsof ze met elke doos een cadeautje opende. Wat haar betrof kon de verzameling saaie bruine dozen wedijveren met Kerstmis. Terwijl ze de boeken uitzocht, stond ze zichzelf toe van elk boek de eerste paar bladzijden te lezen, het verhaal of een stukje van een tekst te proeven. Het was alsof ze op straat een oude kennis tegenkwam – die kon Abigail ook niet zomaar voorbijlopen.

Ze was nog niet ver gevorderd toen haar grommende maag haar vertelde dat het weer tijd was om iets te eten. Hoewel ze voldoende had ingekocht om een fatsoenlijk maal klaar te maken, zoals kipfilets, rijst en verse boontjes, was Abigail niet van plan te gaan koken. Want dat zou betekenen dat ze het fornuis moest aansteken.

‘Ik heb honger, maar zóveel honger ook weer niet.’

In plaats daarvan maakte ze weer een boterham voor zichzelf klaar, legde die op een papieren handdoekje en nam hem mee naar de werkkamer. Daar at ze hem op terwijl ze door een roman van Hemingway bladerde die ze op de zolder van haar ouders had gevonden, een eerste druk van En de zon gaat op, die haar vader bij een particuliere uitverkoop had gevonden en haar cadeau had gedaan.

De tijd verstreek terwijl Abigail helemaal opging in het eerste hoofdstuk. Het gewicht van het boek in haar hand was als een anker, de bladzijden soepel als suède. Ze zag nog duidelijk de dag voor zich waarop haar vader het boek had meegebracht. Het was zomer. Ze was pas veertien geworden. Ze herinnerde zich dat ze op haar buik op de veranda het eerste hoofdstuk lag te lezen terwijl de krekels zongen. Abigail zou durven zweren dat ze de planken van de veranda onder haar ellebogen voelde en dat ze het chloor in het zwembad van de buren rook, ook al zat ze in werkelijkheid aan het lessenaartje in de werkkamer.

Plotseling klonk er boven weer een bons, die weergalmde tegen de stenen muren van het huis. Abigail schrok op.

Het was niets. Het was niets. Het was niets.

Het zinnetje herhaalde zichzelf in haar hoofd op de maat van haar ademhaling. Ze probeerde op te staan. Haar benen kwamen niet in beweging.

‘Zitten is prima. Daar is niets mis mee. Ik blijf hier gewoon...’

Een nieuwe bons weerklonk door het huis, deze keer duidelijker. Hij klonk luid en hol. Het geluid werd niet door iets massiefs veroorzaakt.

De olie-emmer.

Abigails gedachten keerden terug naar die ochtend, toen ze de wenteltrap op liep, het lichthuis binnenstapte en per ongeluk de emmer omstootte. Wat had Merle ook weer gezegd toen ze zijn winkel uit liep? Dat ze hem niet moest verplaatsen.

Maar dat was belachelijk. Er was hier geen spook.

Rationeel denken kon Abigail echter niet uit haar verstarde positie aan het bureautje bevrijden. Ze twijfelde nog even of ze in het lichthuis moest gaan kijken of ermee zou wachten tot morgen, bij daglicht.

‘Het is donker. Je hebt niet eens een zaklamp. Eén stap verkeerd op die trap en...’

Ze wilde er niet eens aan denken wat er na ‘en’ kon komen.

Als de slaapkamerdeur een slot had gehad, zou Abigail het gebruikt hebben. Ze trok haar pyjama aan en dacht erover in bed te stappen en zich onder de lakens en sprei te verstoppen, maar ze had haar tanden nog niet gepoetst en haar contactlenzen niet uitgedaan.

‘Vergeet dat tandenpoetsen maar. Angst telt veel zwaarder dan mondhygiëne.’

Ze sprintte de badkamer in en deed in recordtijd haar lenzen uit.

Toen ze de slaapkamerdeur achter zich dichtgooide, ging er een zucht wind door de kamer heen die het krantenartikel op het nachtkastje omhoog deed dwarrelen. Het verdween onder het bed. Abigail was te moe om het op te rapen. Ze trok de sprei over haar schouders en dacht terug aan de nachten dat Justin wakker was geschrokken uit een nachtmerrie. Paul en zij troostten hem dan, aaiden over zijn hoofd, kusten hem op zijn wangen en vertelden hem dat de kusjes de nachtmerries op afstand zouden houden.

Hij geloofde je.

Abigail had dat onvoorwaardelijke vertrouwen gekoesterd, het absolute geloof dat alleen een kind, háár kind, je kon schenken. Het was een eer die nergens mee te vergelijken was. En die bestond niet meer. Dit keer deed ze geen moeite om haar tranen tegen te houden.

Amo, amare, amavi, amatus.

Oro, orare, oravi, oratus.

Abigail sloeg haar armen om haar romp om zichzelf warm te houden en zei zacht Latijnse werkwoorden op tot die haar in slaap susten.